ODE AAN DE OCHTENDZON
17 februari 2019 - Nianing
Het is kwart voor zeven ’s morgens en ik heb niets meegenomen. Geen geld, geen paspoort, geen gsm. In de duisternis loop ik door de lagune, recht naar zee. Op het strand blijf ik lopen en ik kom niemand tegen. Ik zwaai naar de silhouetten van vissers op zee. Ze zwaaien terug.
Een aantal kilometer verder leg ik mij omgekeerd neer op het zand. Ik zie de zee ondersteboven. De vogels vliegen ondersteboven. En ik zing ondersteboven. “La mer… qu’on voit danser…” De rest van de tekst ben ik vergeten, maar dat is niet erg. Er is niemand die me hoort, dus ik zing nog luider. En ik lach.
Ik wil de zonnegroet proberen. Maar ik ken hem nog niet helemaal uit het hoofd en het is bewolkt, dus ik twijfel.
Ik doe hem toch.
Het wordt een zonnegroet van het zevende knoopsgat. De volgorde haal ik helemaal door elkaar en bij elke beweging zakt mijn moed. “Dit heeft geen zin”, zeg ik tegen mezelf. Dus ik hou het bij een enkele poging en zet mezelf weer in mijn imaginaire startblokken. Recht naar huis.
Maar nog voordat mijn linkervoet een afdruk nalaat in het zachte zand, draait mijn hoofd instinctief naar rechts. Achter de verre horizon rijst langzaamaan een vuurrode bol. En daar sta ik dan. Met mijn rug naar de zee, huilend van geluk. “Namaste”, zeg ik tegen de zon. “Namaste”, zegt de zon tegen mij.
Ik heb geen idee hoe lang ik daar zo gestaan heb. Ik weet alleen nog dat het opkomende tij mijn sportschoenen volledig onder water had gezet, toen ik zachtjes weer naar huis begon te lopen. En dat ik zei tegen mezelf:
dit wordt de mooiste dag van mijn leven.