top of page

TACHTIG JAAR NA DATUM

6 mei 2025 - Lier

We zijn dinsdag 6 mei, het is 9.36 uur en lichtjes nerveus scan ik elke passant in de statige stationshal van Antwerpen-Centraal. Over exact vier minuten heb ik hier afgesproken met een wildvreemde Canadese vrouw. We kennen elkaar niet en toch heb ik het gevoel dat we al lang verbonden zijn. Dat klinkt misschien alsof ik iemand ga zien die ik op een datingapp heb ontmoet, maar dat is het niet. Het is nog veel mooier dan dat.

Laat ik beginnen bij het begin: een telefoongesprek in de zomer van 2024. “Ik heb iets gevonden dat we niet zochten”, zegt mijn oom aan de andere kant van de lijn. Wat we zochten, waren oude foto's van mijn grootmoeder. Want toen ik eerder dat jaar een portretfoto van haar uit 1945 had gezien, was ik geschrokken: voor het eerst in mijn leven zag ik een gezicht uit mijn familie waarin ik mijn eigen gezicht herkende. Alsof ik in een zwart-witspiegel keek.

​

Wat ik op dat moment nog niet wist, was wat die foto nog in petto voor mij had. Want toen ik mijn oom in mijn grootmoeders fotoarchief liet duiken, botste hij op een brief. “Een brief uit 1944, gericht aan een Canadese majoor”, zegt hij aan de telefoon. “Wil je hem eens komen bekijken?” Mocht die vraag mij twee zomers eerder zijn gesteld, dan had ik wellicht mijn schouders opgehaald. Maar sinds een derde wereldoorlog geen onmogelijkheid meer is, heeft de Tweede Wereldoorlog al mijn aandacht. En dus spring ik op de eerste trein naar Lier.

​

Voorzichtig haalt mijn oom de brief uit een plastic hoesje. Ik kijk gefascineerd naar het fragiele vel dat tegelijk als briefpapier en als omslag dienstdoet. “My darling Douglas” , lees ik in de aanhef. En dan volgt een paginalange beschrijving van hoe het in Canada met de familie en de buren gesteld is. Het leest als een update van het thuisfront voor een dierbare aan het oorlogsfront. Met veel liefde ondertekend door “mom and dad” . Meteen schieten er honderd vragen door mijn hoofd. Wie was die majoor Douglas? Hebben mijn grootouders hem gekend? Heeft hij de oorlog overleefd? En heeft hij deze brief zelfs ooit gelezen? Een brief die al tachtig jaar in ons familiearchief zit, zonder dat iemand ervan wist.

​

Jammer dat er nog geen postverbinding met het hiernamaals voor vergeten vragen is uitgevonden, bedenk ik me. Mijn grootouders overleden in 2006 en 2009. Ik zat toen halverwege mijn tienerjaren, maar nooit heb ik hen één vraag over de oorlog gesteld. Nochtans hadden ze er twee meegemaakt: die van '14-'18 als prille kinderen en die van '40-'45 als late twintigers. “Ze wilden er nooit echt over praten”, zegt mijn oom. De meeste vragen botsten - zoals bij zoveel generatiegenoten - op een muur van eeuwige stilte. Het enige dat mijn grootmoeder vertelde, was dat er in de kelder twee gaten zaten: links een naar de bakker en rechts een naar de slager. Honger had ze niet geleden.

​

Terug naar de brief. En naar de ­honderd vragen in mijn hoofd. Om antwoorden te krijgen, zit er maar één ding op, besluiten mijn oom en ik. Dat de majoor zelf nog in leven zou zijn, lijkt ons wishful thinking. Maar dat hij kinderen heeft verwekt, is minder onwaarschijnlijk. Na een kort onderonsje met Google hebben we prijs: ziedaar, het overlijdensbericht van majoor Douglas uit 2005. Met de namen van zijn nakomelingen voor mijn neus geef ik mezelf een missie: ik zal niet rusten voordat minstens een van hen de brief heeft gezien.

​

“Dag Melissa, ik woon in België en ik heb iets van je grootvader”, schrijf ik ­impulsief naar een kleindochter van de majoor. Ze is de enige die ik terugvond op sociale media en op haar profielfoto zie ik een charismatische vrouw van rond de veertig. Als bij wonder leest de Canadese mijn bericht meteen, maar ze klinkt terughoudend. Plots besef ik dat mijn boodschap wel erg louche klinkt. Om te vermijden dat ze me blokkeert, stuur ik haar zo snel mogelijk een foto van de brief. De stilte die daarop volgt, wordt met drie woorden doorbroken. “This is unbelievable.”

​

Een paar weken later sta ik in het postkantoor van Brussel-Noord met het broze stukje geschiedenis in mijn handen. Ruim tachtig jaar nadat de brief werd afgestempeld, stuur ik hem terug naar waar hij vandaan komt: naar de andere kant van de oceaan. Wanneer hij daar toekomt, krijg ik een verrassende e-mail. Melissa laat me niet alleen weten dat haar tante Diane - de jongste dochter van majoor Douglas - bijzonder ontroerd is, in mei komt ze naar Nederland om haar vaders bijdrage aan de bevrijding te herdenken. Het bericht van Melissa eindigt met een kort maar duidelijk verzoek: “Kan tante Diane jullie ontmoeten?”

​

Terwijl ik Diane opwacht in Antwerpen-Centraal, denk ik aan de tijd. Hoe ongelooflijk is het toch dat in die tachtig jaar dat de brief in ons familiearchief ligt, hij net op dit moment opduikt? Een paar maanden voordat een kind van de Canadese majoor naar onze contreien komt om in de voetsporen van haar vader te lopen. “It was meant to be”, glimlacht de 78-jarige Diane wanneer ze voor me staat. Op de boemeltrein naar Lier toont ze me enthousiast oude foto's van haar grootouders en haar vader. De briefschrijvers en de bestemmeling krijgen plots een gezicht.

“Wist jij van het bestaan van de brief af?”, vraag ik. “Helemaal niet”, zegt ze. “En wat mijn grootmoeder erin schreef, vertelt veel over het eenzame lot van de vrouwen die in Canada achterbleven. In 1939 kreeg mijn vader tien dagen militair verlof om met mijn moeder te kunnen trouwen. Negen maanden later werd mijn zus geboren, intussen was mijn vader als officier naar Engeland vertrokken. In de brief uit 1944 beschreef mijn grootmoeder aan mijn vader hoe het thuis met zijn kind ging. Pas toen hij na de oorlog terugkeerde, zag hij zijn dochter voor de allereerste keer. Op dat moment was ze al vijf.” Ik trek grote ogen. “En sprak jouw vader veel over de oorlog?”, vraag ik aan Diane. “Geen woord.”

​

In mijn geboortestad staat een tweekoppig ontvangstcomité ons met een glimlach op te wachten. Mijn oom en tante begroeten hun generatiegenoot Diane en met z'n vieren rijden we naar het militair kerkhof van Lier. “Hier liggen negen geallieerde Canadezen begraven”, zegt mijn oom, terwijl we langs de grafzerken lopen. Ik staar naar de leeftijden van de gesneuvelde soldaten. Sommigen van hen waren net achttien. “Deze man behoorde tot mijn vaders regiment”, zegt Diane, terwijl ze naar het opschrift 'Calgary Highlanders' wijst. “Maar ik heb geen idee of mijn vader ook in België heeft gediend. Omdat hij 'special operations' uitvoerde, was hij soms lang weg van zijn regiment in Nederland om op andere plekken verkennings- of spionageopdrachten uit te voeren. Wie weet waar hij dus overal gezeten heeft.”

​

Tijd voor lunch. Terwijl Diane zich erover verbaast dat Belgen garnalen in kroketten draaien, bekijk ik de brief nog eens aandachtig. “Jammer dat mijn vader hem nooit heeft gelezen”, zucht ze zachtjes. “De brief moet vast verloren zijn geraakt en op de een of andere manier in jullie ouderlijke huis zijn beland.” Daar is mijn oom nog niet zo zeker van. “Tijdens de oorlog,” zegt hij, “moest onze familie - zoals veel andere huishoudens - Amerikaanse of Cana­dese militairen onderdak bieden. Dus het lijkt me niet uitgesloten dat jouw ­vader in ons ouderlijke huis verbleef en dat hij de brief daar na de bevrijding liet liggen.”

​

Dianes ogen fonkelen. “Dat vind ik een leuk scenario”, zegt ze dromerig. Ik droom even met haar mee. Stel je voor dat haar vader als majoor een geheime verkenningsopdracht had in Lier. En dat hij in de jaren 40 logeerde in het huis waar ik in de jaren 90 mijn eerste ­levensjaren doorbracht. Wie weet sliep hij wel in mijn latere kinderkamer. ­Helaas is er van het ouderlijke huis geen baksteen overgebleven en valt er dus weinig te tonen aan Diane. Wel bestaat er nog een oude foto uit de jaren 20. Wanneer ik die laat zien, fonkelen haar ogen opnieuw.

 

Na de goedgekeurde garnaalkroketten krijgt Diane nog een toetje geschiedenis op haar bord. Op de Grote Markt treffen we de burgemeester van Lier. Hij toont ons vanuit welke straat de Amerikaanse en Canadese bevrijders kwamen. Het is pijnlijk te beseffen dat die twee geallieerde bondgenoten nu, tachtig jaar later, vijanden zijn geworden. Toen ik de brief vorig jaar ontdekte, gold Canada als een van de veiligste havens ter wereld. Nog geen jaar later moeten de Canadezen een brute annexatie vrezen. Eén ding is zeker: de wegen van majoor Douglas en mijn grootmoeder kruisten elkaar - al dan niet fysiek - op een kantelpunt in de geschiedenis. En ook wij - hun nakomelingen - ontmoeten elkaar in een historische shift.

​

Diane zucht. Ze vraagt zich af hoe het zo ver is kunnen komen. “Mijn vader zou zich omdraaien in zijn graf, mocht hij zien hoe de geschiedenis zich herhaalt.” Terwijl we naar het treinstation stappen, vertelt ze waarom haar vader naar het front is getrokken. “In 1988 heeft hij het me verteld: hij deed het deels voor het avontuur. Maar hij hoopte ook om zijn familie in Canada te kunnen beschermen tegen het oprukkende nazisme. Door mee te komen vechten, wilde hij vermijden dat het opnieuw zou gebeuren.”

​

De woorden van Diane doen mij nog maar eens beseffen hoe onterecht vanzelfsprekend ik onze vrijheid altijd heb gevonden. Natuurlijk is oorlog nooit zwart-wit - ik denk maar aan de duizenden mensenlevens die de bombardementen van de geallieerden hier eisten. Maar meer dan ook besef ik dat onze rechten nooit definitief verworven zijn. Dat er talloze soldaten en burgers hun leven hebben gegeven om ons vrij te laten leven. En dat we hen niet mogen vergeten. “Ik ben hen zo dankbaar”, zegt Diane. “Maar ik ben ook droevig. Want nu voelt het alsof alles wat ze bereikt hebben misschien maar tijdelijk zal zijn geweest. Ik hoop echt dat het niet zo is.”

​

De stationsklok tikt klokslag 14 uur. Mijn nonkel en tante nemen afscheid van Diane en ik vergezel haar tot Antwerpen-Centraal. In de trein werpen we nog een laatste blik op de brief. Wellicht zullen we het verhaal erachter nooit kennen, maar misschien hoeft dat ook niet. Dat hij ons - twee wildvreemde wezens uit twee andere werelden - voor even bij elkaar bracht, is al mooi genoeg. Diane knikt. “Als oorlogsdocument stelt de brief niet veel voor, maar het is een stukje geschiedenis dat het belang van de brief zelf overstijgt.”

Wanneer we uitstappen, vraag ik ­Diane wat er met de brief zal gebeuren. “Geen idee. Ook onze generatie - die van de kinderen van de soldaten - sterft stilaan uit. En bij de volgende generaties voel je minder interesse. Wellicht belandt de brief in een museum.”

​

Ik stel het me voor: de brief in een glazen lichtbak tussen voorwerpen van andere soldaten die niemand nog kent. Het is tegelijk een leuke en sombere gedachte. Om 14.46 uur haalt de trein naar Rotterdam mij uit mijn verbeelding, om Diane terug naar haar reisgezelschap te voeren in Nederland. Met een hartelijke omhelzing wensen we elkaar nog een mooi leven toe. Ik glimlach. Ontmoetingen als deze zullen de wereld niet redden, maar in enge tijden geven ze me wel een sprankeltje hoop.

​

In de stationshal zet ik me op een bank en kijk ik naar het leven dat voorbijtrekt. Het voelt vreemd. Ik weet dat ik hier ben, maar toch lijkt het alsof dit allemaal niet echt was. Die avond vertel ik aan een vriendin, die mijn grootmoeder nog heeft gekend, wat me overkwam. Ik toon haar foto's van de brief. “25 juli”, zegt ze bedachtzaam terwijl ze de datum van de tachtig jaar oude stempel leest. “Weet je welke dag dat is?” Ik schud mijn hoofd. “In de Mayakalender is dat de Dag buiten de tijd.”

© 2024 door Lidewij Nuitten.

bottom of page